31 821 Wijziging van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek en enige andere wetten onder meer in verband met de verbetering van het bestuur bij de instellingen voor hoger onderwijs, de collegegeldsystematiek en de rechtspositie van studenten (versterking besturing)

Nr. 80 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 2 juli 2010

Met de Wet Versterking Besturing (Stb.2010, 119) zijn diverse wijzigingen in de WHW aangebracht. Eén van die wijzigingen is het vervallen van de wettelijk geregelde bijzondere positie van bepaalde geloofsovertuigingen voor wat betreft het recht op een bijdrage van het Rijk voor hun ambtsopleiding en lerarenopleiding. De voormalige minister van OCW heeft bij de behandeling van de Wet Versterking Besturing toegezegd dat hij «zich zal beraden of en zo ja op grond van welke criteria hij andere ambtsopleidingen naast de huidige zal financieren, en in dat kader ook de positie van het Hersteld Hervormd Seminarie zal bezien» (Tweede Kamer 2008–2009, 31 821, nr. 46, bespreking van het wetsvoorstel Versterking Besturing d.d.18 juni 2009). In deze brief zet ik uiteen hoe de positie van nieuwe ambtsopleidingen is en wanneer sprake kan zijn van een bijdrage van overheidswege.

Ambtsopleidingen zijn opleidingstrajecten tot ambtsdragers of voorgangers in een geloofsovertuiging. De wijziging in de WHW brengt de positie van eventuele nieuwe ambtsopleidingen meer in overeenstemming met die van andere opleidingen in het hoger onderwijs, d.w.z. dat ten aanzien van toekenning, instandhouding en bekostiging in beginsel voor ambtsopleidingen de voorwaarden voor bachelor- en masteropleidingen gelden.

Daarnaast kan ik op basis van het Uitvoeringsbesluit WHW 2008 in de onderwijsopslag van een ho-instelling een bedrag opnemen voor een bijzondere voorziening (Uitvoeringsbesluit WHW 2008 art 4.10 of 4.19). Daarop is de huidige afspraak gebaseerd met enkele geloofsrichtingen die met universiteiten een samenwerkingsovereenkomst hebben gesloten ten aanzien van de instandhouding van een aantal al lang bestaande seminaria. Ik ben in beginsel bereid om ook nieuwe aanvragen voor een bijdrage voor een bijzondere voorziening/seminarium in overweging te nemen, maar slechts in bijzondere gevallen. Ik zal dan ook aan een eventuele toekenning nadere voorwaarden verbinden. In ieder geval zal gelden, dat moet blijken dat het ambtsopleidingstraject niet of slechts beperkt kan worden aangeboden binnen het kader van een masteropleiding. Ook zal de bijdrage altijd tijdelijk zijn, zowel om de noodzaak op zichzelf te kunnen heroverwegen, als ook om zo nodig bij beperkte middelen de prioriteit ervan te kunnen afwegen tegen andere behoeften. En tevens zullen nadere voorwaarden worden gesteld die moeten garanderen dat de voorziening alleen wordt toegekend voor geloofsovertuigingen met voldoende maatschappelijke erkenning en draagvlak. Met deze voorwaarden wordt enerzijds aangesloten bij de voorwaarden zoals die nu gelden voor de bijdrage voor ambtsopleidingstrajecten (zie voorwaarden 1,3 en 4) en anderzijds bij de voorwaarden zoals die volgens de beleidsregel «Doelmatigheid hoger onderwijs» gelden voor alle nieuwe opleidingen. Daarnaast kunnen in bijzondere gevallen op een specifieke situatie toegesneden voorwaarden worden gesteld.

In concreto houdt het voorgaande in dat in elk geval aan de volgende voorwaarden moet worden voldaan om voor een bijdrage voor een bijzondere voorziening/ambtsopleidingstraject in aanmerking te komen:

  • 1. De aanvraag wordt gedaan door een ho-instelling samen met een (of meer) organisatie(s) van (een) geloofsovertuiging(en) onder overlegging van een intentieovereenkomst tot instandhouding van een ambtsopleidingstraject. In die overeenkomst is in elk geval het navolgende in de punten 3, 4 en 9 vastgelegd dan wel bewijs ervan bijgevoegd.

  • 2. Aannemelijk wordt gemaakt dat de gevraagde bijzondere voorziening/ ambtsopleidingstraject niet of slechts beperkt deel kan uitmaken van een master-opleiding.

  • 3. De kwaliteit van de bijzondere voorziening/ambtsopleidingstraject wordt periodiek getoetst door de ho-instelling.

  • 4. De garantie dat het examen van het ambtsopleidingstraject slechts toegankelijk is voor personen met het getuigschrift van een Nederlandse of daarmee vergelijkbare mastergraad van een 1-jarige relevante masteropleiding.

  • 5. De bijzondere voorziening/ambtsopleidingstraject draagt aantoonbaar bij aan een door de minister erkende behoefte op terreinen waarvoor de Rijksoverheid een bijzondere verantwoordelijkheid draagt. Het ambtsopleidingstraject moet een (bijdrage aan een) oplossing bieden voor een in het beleid van de Rijksoverheid geschetst probleem.

  • 6. Het aantal aanhangers van de geloofsovertuiging(en) waarvoor de bijdrage voor een bijzondere voorziening/ambtsopleidingstraject wordt gevraagd, wordt naar genoegen van de minister vaststelbaar en aannemelijk gemaakt.

  • 7. De behoefte op de arbeidsmarkt en de behoefte van het afnemende beroepenveld zijn substantieel en naar genoegen van de minister objectief vaststelbaar en aannemelijk gemaakt.

  • 8. Het realiseren van het ambtsopleidingstraject leidt op langere termijn niet tot substantieel of bovenmatig nadelige effecten voor de benutting van de bestaande capaciteit en infrastructuur op het verwante onderwijsterrein, waaronder tevens moet worden begrepen het aanbod van vergelijkbaar geaccrediteerd, niet-bekostigd onderwijs dat de student onder vergelijkbare condities kan volgen als de gevraagde bijzondere voorziening/ambtsopleidingstraject. Dit wordt naar genoegen van de minister objectief vaststelbaar en aannemelijk gemaakt.

  • 9. Met betrekking tot de organisatie(s) van de geloofsovertuiging(en) waarvoor de bijdrage voor een bijzondere voorziening/ambtsopleidingstraject wordt gevraagd: de ho-instelling overtuigt zich van de financiële transparantie van de organisatie die de geloofsovertuiging vertegenwoordigt: bv. jaarlijkse overlegging aan de ho-instelling van een door onafhankelijke deskundigen goedgekeurde jaarrekening van de organisatie waarin onder meer het gebruik van gelden voor de bijzondere voorziening/ambtsopleidingstraject wordt verantwoord.

Voor wat betreft de duur van de toekenning zal in beginsel een periode van 5 jaren worden gehanteerd teneinde een voorwaarde te scheppen voor een zekere continuïteit van de organisatie van de opleiding. Het zal in beginsel mogelijk zijn om de bijdrage te verlengen.

Voor wat betreft de hoogte van de toe te kennen bijdrage zal ik onderscheid maken naar de omvang van de te bedienen doelgroep, dat wil zeggen het aantal aanhangers van de betrokken geloofsovertuiging waarvoor de ambtsopleiding is bedoeld. Ik ga uit van de volgende bijdragen:

  • maximaal € 260.000 voor een ambtsopleiding van een geloofsovertuiging met > 150.000 aanhangers

  • maximaal € 125.000 bij een geloofsovertuiging met > 75.000 doch < 150.000 aanhangers

  • maximaal € 50.000 bij < 75.000 aanhangers.

Met deze richtlijn wordt in de eerste plaats enige flexibiliteit beoogd bij evident bijzondere omstandigheden, bv. naar omvang van het aantal studenten of de omvang van de potentiële bijdrage aan maatschappelijke problematiek. In de tweede plaats kan de differentiatie de samenwerking van diverse geloofsrichtingen stimuleren en daarmee efficiëntie in de besteding van middelen bevorderen.

De eventueel te verstrekken bijdragen zullen ten laste komen van het macrobudget voor het hoger onderwijs.

Tot slot wil ik zoals toegezegd ingaan op de positie van het Hersteld Hervormd Seminarie. Dit ambtsopleidingstraject wordt op dit moment verzorgd bij de Vrije Universiteit. Ik ga ervan uit dat wordt nagegaan of dit traject deel kan uitmaken van een masteropleiding, bijv. de driejarige masteropleiding Godgeleerdheid van deze universiteit (analoog aan de ambtsopleiding ten behoeve van de Protestantse Kerk Nederland binnen een 3-jarige masteropleiding van de Protestantse Theologische Universiteit) dan wel als masteropleiding kan worden aangevraagd. Indien dat onmogelijk blijkt, zal ik het verzoek aan de verdere bovengenoemde voorwaarden toetsen.

De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

J. M. van Bijsterveldt-Vliegenthart

Naar boven